Na de hevige regenbuien van de afgelopen tijd waagde ik me deze week weer even in het bos. Het was er zompig maar begaanbaar. Boven me in de eeuwenoude eiken hoorde ik spechten hameren op de stammen. Op zoek naar insecten onder de bast. Dat hameren is iets bijzonders. Het klonk nu bijna bescheiden, maar in het voorjaar is dat anders. Dan hoor je de keiharde snelle roffels die door het hele bos klinken. De mannen laten dan met hun hevige getimmer weten dat ze hun territorium hebben afgebakend. Daar moet je toch een enorme hoofdpijn van krijgen zou je denken. Die hoofdjes moeten toch bijkans uit hun voegen barsten. Maar dat is dus niet zo. De specht is helemaal gebouwd voor dat hakken. Hij kan G-krachten aan die vele malen hoger liggen dan wat de mens kan verdragen Met banden en spieren wordt voorkomen dat er schade ontstaat. Zelfs de hersens zijn speciaal beschermd. De hamerbeweging met zijn snavel wordt altijd vanuit dezelfde hoek verricht zodat de krachten goed opgevangen worden. Bij iedere hamerslag sluit hij zijn ogen. Wellicht om te voorkomen dat houtsplinters z'n ogen beschadigen. Maar mogelijk ook om er voor te zorgen dat de ogen niet uit hun kassen schieten bij al dat geweld. In het voorjaar ontdekte ik de nestholte van een stel zwarte spechten. De grootste spechtensoort die in Nederland voorkomt. Hun nesthol hadden ze uitgehakt in een hoge beuk op ongeveer 7 meter hoogte. Lekker veilig. Het nest van de zwarte specht herken je aan het ovale nestgat; andere spechten maken een ronde ingang. De zwarte spechten zelf zag ik niet veel. Een keer zag ik een van de volwassen dieren een hele tijd naar buiten koekeloeren. Hij/zij leek het heerlijk naar de zin te hebben daarbinnen. Het regende, waarom zou je dan naar buiten gaan?